De leden van de pas geïnstitueerde Chr. Ger. kerk van Noordeloos beleven een moeilijke en zware tijd. Weliswaar groeit het aantal afgescheidenen, maar onder de regering van koning Willem I hebben zij het niet gemakkelijk. De minister van godsdienstzaken heeft verboden om met meer dan 20 personen samen te komen voor politieke of godsdienstige zaken. De boetes, die de voorgangers en de kerkenraadsleden moeten betalen, zijn ongekend hoog, soms zelfs 80 tot 100 gulden per overtreding. De economische omstandigheden in deze tijd zijn zeer slecht. De werkloosheid is groot en de lonen zijn laag: ongeveer 4 gulden per week. Daarbij komt ook nog dat de jonge gemeente niet echt eensgezind is. Een deel van de gemeente wil graag meer kerkelijke structuur zoals Hendrik de Cock dat voor ogen staat, maar anderen willen graag volledig vrij zijn.
Door de moeilijke economische omstandigheden en de inperking van de godsdienstvrijheid besluiten veel landgenoten om naar Noord-Amerika te vertrekken. Ook in Noordeloos groeit dat verlangen en velen uit de gemeente nemen het besluit om hier alles achter te laten en met de landverhuizers mee te gaan naar dat grote onbekende land.
De achterblijvende gemeente wordt daardoor meer dan gehalveerd en het vertrekkende deel van de gemeente blijft de wettige eigenaar van kerk en pastorie. De jonge gemeente is dan opnieuw vacant, maar behalve dat ze geen predikant meer heeft, hebben ze ook geen kerk en pastorie meer. Op 18 febr. 1847 worden het kerkgebouw en de pastorie publiek verkocht, waarna de achterblijvende groep de wettige eigenaar wordt.
Op 10 april 1847 vertrekken er uit Noordeloos 76 inwoners, waaronder ds. Betten met zijn vrouw en 5 kinderen. Het is een bont gezelschap, dat zich op deze vroege morgen bij de kerk verzamelt met koetsen, tilbury’s en kaasbrikken. De grote reis kan beginnen! Over 60 dagen hopen ze allemaal in hun nieuwe vaderland voet aan wal te zetten. Maar dat ze daar niet allemaal aan zullen komen, omdat er tijdens de zeereis 6 dorpsgenoten zullen sterven, is op dit moment nog niet bekend.
………De eerste week is de zee rustig en kalm, maar daarna krijgt de "Nagasaki" te kampen met zware stormen. Velen worden zeeziek en moeten voortdurend overgeven, anderen worden ernstig ziek. De eerste die aan boord overlijdt, is een kind van enkele jaren oud. Het lichaampje wordt in een stuk zeil genaaid en aan het voeteneind wordt een zak zand bevestigd. Voor deze plechtigheid verzoekt de kapitein iedereen om aan dek te komen. Op de reling wordt een lange plank gelegd waarnaast aan beide zijden vier bemanningsleden blootshoofds staan opgesteld. Er is veel verdriet. De kapitein leest enkele regels uit de scheepsbijbel en daarna glijdt het lijkje zachtjes van de plank. De diepe bodem van de oceaan wordt een kindergrafje………
Ondertussen wordt bij de vacante gemeente in Noordeloos de draad weer opgepakt. De rust keert weer en de gemeente groeit. Rond 1850 telt de gemeente al weer 138 leden. De zegeningen zijn veel, maar de moeiten en de zorgen ook. God heeft zijn volk geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst.
Op de "Nagasaki" wordt ondertussen heel letterlijk ervaren dat er ook voor hen geen kalme reis beloofd is, maar aan de belofte van een behouden aankomst hebben ze wellicht een eigen invulling gegeven.